In de derdewereldlanden is de armoede vaak zo groot dat talrijke kinderen er niet naar school kunnen: hun ouders hebben te weinig geld om de scholing van hun kroost te betalen (inschrijvingskosten, aankoop van elementair schoolgerief zoals schriften, potloden, gummetjes, balpennen, latten, passers, een – vaak verplicht – uniform om de ongelijkheid tot een minimum te beperken enzovoort).
In België wordt er daarentegen kwistig omgesprongen met schoolgerief. Half gebruikte potloten, gummetjes en schriften belanden hier al snel in de vuilnisbak, terwijl ze elders van pas kunnen komen opdat een kind scholing kan genieten !
Zo kunnen kinderen overal ter wereld op ludieke wijze solidariteit betonen en een steentje bijdragen tot de verwezenlijking van het recht van elk kind op onderwijs.
Artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948 luidt als volgt
1. Eenieder heeft recht op onderwijs. Dat moet kosteloos zijn, tenminste wat het lager en het fundamenteel onderwijs betreft. Het lager onderwijs is verplicht. Het technisch en het beroepsonderwijs moeten veralgemeend worden, de toegang tot de hogere studies moet in volledige gelijkheid mogelijk zijn voor allen, in verhouding tot hun verdienste.
2. Het onderwijs moet gericht zijn op de volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en voor de fundamentele vrijheden. Het moet het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle volken en onder alle ras- of godsdienstgroepen bevorderen en de uitbreiding van het werk der Verenigde Naties voor het handhaven van de vrede in de hand werken.
3. De ouders hebben, bij voorrang, het recht de aard van het aan hun kinderen te geven onderwijs te kiezen.
Principe 7 van de Verklaring van de Rechten van het Kind van 20 november 1959 geeft het volgende aan
Elk kind heeft recht op onderwijs dat, tenminste op het niveau van het lager onderwijs, kosteloos en verplicht moet zijn.
Elk kind behoort onderwijs te krijgen dat zijn algemene ontwikkeling ten goede komt en het in staat stelt op basis van gelijke kansen zijn bekwaamheid, persoonlijk oordeel en gevoel voor zedelijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid te ontwikkelen en een nuttig lid van de samenleving te worden.
De belangen van het kind behoren het leidend beginsel te zijn voor hen die voor zijn onderwijs en oriëntatie verantwoordelijk zijn. Die verantwoordelijkheid komt inzonderheid de ouders toe.
Het kind moet alle mogelijkheden krijgen om te spelen en zich te recreëren, waarbij de opvoedingsdoelstellingen centraal moeten staan; de samenleving en de overheid moeten er alles aan doen opdat het kind dat recht ook kan genieten.